Ik liep 900 kilometer op de Pacific Crest Trail (de PCT) in 2016. Het was het avontuur dat mijn leven veranderde. Hier lees je over mijn eerste dag op de PCT: mijn ervaringen, mijn gedachtes en alle kwetsbare momenten.
Deze post bevat affiliate linkjes: als je iets koopt via deze linkjes krijg ik daar een commissie op, zonder extra kosten voor jou. Zo kan ik mijn blogs gratis houden en een boterhammetje eten!
Het landschap kroop voorbij. Bruin zand onder een brandende zon. Ik staarde uit het raam van de gehuurde camperbus en probeerde al mijn gedachtes weg te stoppen. Ver weg. De paniek die ze met zich mee brachten was iets wat ik nu niet nodig had. Waar was ik in godsnaam aan begonnen? Ik drukte de gedachte weg. Voor de zoveelste keer. Bijna tevergeefs, wist ik, want de rit was nog lang en de angst was echt.
We reden naar het startpunt van mijn 900 kilometer lange avontuur. Alleen door de wildernis met op mijn rug alles wat ik nodig zou hebben. Nu we er bijna waren, leek het eigenlijk gekkenwerk. “Half of life is just showing up,” had vriend Barry gezegd en de woorden galmden als een mantra door m’n hoofd. – Het maakt niet uit hoe ver ik kom. Het maakt niet uit of ik halverwege stop. Dat ik hier ben, dat ik hier aan begin, maakt me moedig. – En heel even was het weer kalm en stil..
Alles om me heen was kaal en droog: De Mojave Desert. Er was hier niks dan zand, rots en afgelegen windmolens. En de kabels die de stroom van de turbines afvoerden naar de steden. Al waren we nog maar een paar uur onderweg van Los Angeles, de stad leek mijlenver weg. En zo reden we dieper en dieper het niets in, op zoek naar een plek waar ik alleen maar over had gelezen. De snelweg sneed het landschap in tweeën, een kaarsrechte lijn in het stof. De straten die uitmondden op de grote weg waren genummerd, alsof niemand de moeite had genomen ze een naam te geven. Alsof het niemand interesseerde. 269 Street West, was mijn bestemming. Een onwerkelijke naam op een onwerkelijke plek.
In de verte doemde iets op. Donkere vlekken op een oranje horizon. Hoe dichterbij we kwamen, hoe meer de schimmen vorm begonnen te krijgen. Hokjes, tenten, caravans. Het leek een verzameling van gebouwen en andere soorten verblijfplaatsen. Het was rommelig en vreemd, als een verlaten festival terrein in het midden van de woestijn. We waren gearriveerd. 269 Street West: Hiker Town.
Mijn hart lag in mijn keel, ik wilde niet meer. Ik wilde hier niet uitstappen. “Ga maar vriendjes maken,” zei mijn moeder terwijl ze de bus het terrein op reed. Ik kreeg flashbacks naar de basisschool: net verhuisd en nieuw in groep 7, en de oorverdovende eenzaamheid die daarbij kwam kijken. Ik heb niemand nodig, dacht ik, daar in de woestijn. Net zoals ik al die jaren geleden had gedacht. De mensen buiten de bus waren verwilderd, ongewassen en met laag na laag woestijn op hun lichaam en kleren. Maar in hun ogen zag je een ongekend soort trots die ze droegen als een kroon. De kroon van een mens dat alles is wat ie zou moeten zijn, niet meer en niet minder. Iemand die daarbij alles om zich heen in waarde laat. Het is een van de mooiste dingen die een mens kan dragen, wist ik, want ik heb het een paar keer mogen meemaken.
Ik gaf me gewonnen, deed de schuifdeur van de bus open en stapte op een groep hikers af. “So, umm, I am starting today. I heard there is a heatwave, and well… Do you have tips?” zei ik. Het was stil. Heel erg lang stil. Had ik me in deze mensen vergist? Deze mensen waren helemaal niet aardig! Eindelijk deed iemand zijn mond open. “We hike at night now.” Ik knikte, maakte nog wat smalltalk en droop af. Ontmoedigd door deze eerste indruk van mijn mede hikers liep ik terug naar de bus waar mijn moeder en broer op de een of andere manier wel vrienden hadden gemaakt. ‘Op de een of andere manier’ bleek het weggeven van ons eten van de roadtrip te zijn, we hadden het toch niet meer nodig. Deze hikers leken vriendelijk en ik was opgelucht. Misschien zijn ze wel ok. “My name is TK, or at least my trialname is” zei een vriendelijke jongen met een nog vriendelijker gezicht. We praatten wat en ze gaven me tips, die ik ten harte aannam.
De zon ging bijna onder. De gele woestijn kleurde tot een diep oranje. Het was tijd om te gaan. Mijn moeder en broer brachten me zo ver ze konden, totdat het brede zandpad overging tot een smal paadje. Het was nog zo’n 20 minuten rijden en ik was dankbaar dat ik deze kilometers stof niet hoefde te bewandelen in de hete avondzon.
Het was half 8, de zon was bijna weg. “Ruth-ann zei me dat je op een gegeven moment echt alles gaat strippen van je spullen, alles eraf knipt. Misschien moet je je sieraden maar aan mij geven,” zei mams. Ik knikte en deed de armband en de ketting af die ik al twee jaar lang elke dag droeg. Het voelde vreemd. Mijn broer zette de rugzak rechtop. “Jemig Joos dit ding is echt loodzwaar.” Hij kreeg het amper opgetild. Dit moest wat gaan worden. Beelden van Cheryl Strayed en haar gevecht met haar backpack flitsten voorbij; ineens leek dat toch niet zo heel grappig meer. De tas werd uit de bus getild waarna ik mezelf erin kon wurmen. Heupband vast en gaan. Ik stond op, jawel. Ik kan dit.
Het gewicht was niet te negeren, het drukte me omlaag, elke stap een diepe afdruk in het zand. Ik heb nooit gewogen hoeveel de tas precies was op dat moment, volgeladen met water, maar het moet rond de 22 kilogram zijn geweest. Ik woog zelf 60. Eenderde van mijn lichaamsgewicht was er bovenop gekomen. Mijn eerste babystapjes waren ongemakkelijk: Bambi op ijs ongemakkelijk. Ik zocht het zwaartepunt, elk minuscuul duwtje zou me hebben gevloerd, maar uiteindelijk stond ik. Het was stil, we waren alledrie stil. Het moment bezonk. Dit was het dan. Dit IS het dan, het moment van afscheid. “Ik heb nog iets voor je,” zei m’n mams terwijl ze een klein sleutelhangerknuffeltje tevoorschijn toverde. Ik herkende hem meteen: skitty.
Met mijn hoofd was ik nog bij het lozen van sieraden en gewicht: “Ik heb al een knuffeltje mee mam.” “Hij weegt niet veel…” Het was stil. Ik realiseerde me dat ze dit knuffeltje al een maand bij zich droeg, zorgvuldig uitgezocht thuis en meegenomen naar Amerika. We moesten allebei huilen. Het was het enige wat ze me mee kon geven, als een kleine bescherming. Het zou nooit genoeg zijn om de bezorgdheid van een moeder om haar kind weg te nemen. Maar nooit heeft ze me tegengehouden te gaan. Ze wist dat ik dit moest doen. En natuurlijk moest Skitty mee.
-
Laatste avondmaal voor het grote avontuur
(ik kreeg geen hap weg) -
De PCT doorkruist de Mojave woestijn
We omhelsden, net niet lang genoeg. Nooit lang genoeg. Ze stapten in de bus en reden zwaaiend weg. Het zwaaien was om me moed te geven, wist ik, want het moment zou nooit oprecht vrolijk zijn. Ik keek ze niet na tot ze verdwenen waren, ik kon het niet. Dat zou de eenzaamheid te groot maken. Te echt. Het was een van de raarste moment in mijn leven: dit afscheid midden in de Mojave Desert. In het halfdonker op een ander continent, helemaal alleen terwijl zij wegreden over het stuivende zandpad. Het voelde niet goed en juist heel goed tegelijkertijd.
En daar stond ik dan. In de schemering. In het midden van een woestijn. Dagen lopen naar iets waarvan ik niet precies wist wat het was. Ik moest huilen bij het gedag zeggen, maar dat was het dan ook, daarna geen verdriet meer. Een krachtig gevoel, een soort oerkracht, vulde me. Die kracht die je alleen voelt als je er helemaal alleen voor staat. Het is een ongekende energie. Ik was niet meer bang, ik was niet meer zenuwachtig, ik was niet meer verdrietig. Ik ging 900 kilometer lopen. En ik kon dit.
Pin het voor later:
Geïnspireerd om de PCT te lopen?
Ik gebruikte dit boekje om mijn reis voor te bereiden. Cicerone is sowieso mijn go-to merk voor guidebooks!
Ik heb dit boekje van voor tot achteren gelezen en alles aangestreept wat ik toen belangrijk vond (kan ik nu om lachen). Met veel liefde kijk ik er nog in terug.